Werkgelegenheidsbeleid van Rutte-II heeft gefaald
De auteur was hoofdredacteur van ESB en
vervulde vele jaren beleids- en managementsfuncties bij het Ministerie
van SZW en Arbeidsvoorziening.
Toch moet worden gesproken van een falend werkgelegenheidsbeleid. De Miljoenennota 2017 zal daarin geen verandering brengen.
Dat de werkgelegenheid de afgelopen jaren toch nog toenam mag worden toegeschreven aan de marktsector die erin slaagde de groei van de wereldhandel bij te houden. Bij de overheid daalde echter de werkgelegenheid door het strakke begrotingsbeleid.
Er zijn drie oorzaken voor het falende werkgelegenheidsbeleid:
1. het economisch beleid is niet gericht op werkgelegenheidsherstel;
2. het arbeidsmarktbeleid onderkent onvoldoende dat de arbeidsmarkt – zoals iedere markt – zowel een vraag- als aanbodzijde heeft;
3. de organisatie van het arbeidsmarktbeleid is chaotisch.
Falend economisch beleid
Het huidige economische beleid is een monetair beleid dat uitgaat van de ideologische stelling dat de economie het best functioneert bij een kleine overheid.
Dat heeft twee consequenties. De overheidsschuld moet beperkt blijven en de overheid moet zo weinig mogelijk activa aanhouden. Daarom verdedigt het huidige kabinet met verve het stabiliteits- en groeipact van de Europese Unie. Dit komt erop neer dat de bruto overheidsschuld maximaal 60% van het bruto binnenlands product mag bedragen. Let wel: bruto- en geen netto-schuld, want de overheid mag geen activa bezitten. Deze worden dan ook zoveel mogelijk verzelfstandigd en geprivatiseerd. Om een dergelijke schuldquote te realiseren, mag het financieringssaldo van de overheid maximaal 3% van het bruto binnenlands product bedragen.
Investeringsstimulansen om de werkgelegenheid te bevorderen, mag je daarom niet van dit kabinet verwachten. Het monetaire beleid is volledig in handen van De Nederlandsche Bank, dat de besluiten van de Europese Centrale Bank moet uitvoeren. Deze probeert de economie te stimuleren door geldinjecties en het laag houden van de rente. Voor Nederland is dat niet effectief omdat er een groot spaaroverschot is. En een lage rente vermindert wel de financieringslasten van investeerders, maar als er onvoldoende vraag is naar producten van die investeerders en dus onvoldoende vooruitzicht op rendement zullen investeringen achterwege blijven. Het rentebeleid mag je vergelijken met een stuk touw waarmee je wel een kar kunt trekken, maar niet duwen.
De arbeidsmarkt heeft twee kanten
Het werkgelegenheidsbeleid, het activerend arbeidsmarktbeleid, van dit kabinet bestaat uitsluitend uit maatregelen gericht op de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. De vraagzijde, dat wil zeggen de vraag van werkgevers naar werknemers, wordt immers aan het monetaire beleid overgelaten.
Individuele werklozen worden ondersteund met veel maatregelen die als zodanig geen banen opleveren. Het arbeidsmarktbeleid is niet meer dan een sociaal beleid om werklozen voldoende sterk te maken voor een passende bestaande baan. Als er echter onvoldoende banen zijn komt dat beleid neer op een stoelendans. De zwakste werklozen blijven over. Dat geldt ook voor de maatregelen die met werkgevers- en werknemersorganisaties zijn afgesproken in het kader van de sectorplannen. Deze zijn weliswaar gericht op de wensen van werkgevers, maar niet op het scheppen van banen. Het klinkt leuk als de minister middelen beschikbaar stelt bij massa-ontslag van een bedrijf, maar de werklozen die dit niet treft, vissen achter het net. Enig soelaas bieden nog scholingsmaatregelen indien ze zijn gericht op verhoging van het kwaliteitsniveau van de beroepsbevolking. De vraag mag daarom worden gesteld of de vele miljoenen van het arbeidsmarktbeleid niet effectiever kunnen worden besteed.
Chaotische organisatie van het beleid
Het arbeidsmarktbeleid is chaotisch georganiseerd. Een belangrijke oorzaak daarvan is de onjuiste gedachte dat met het huidige beleid de werkloosheid kan worden opgelost. Telkens wanneer zich een probleem aandient, verzint het ministerie van SZW een nieuwe regeling. Zo bestaan er voor de werkgevers thans al 14 regelingen, naast de sectorale regelingen, waarin duizend bloemen mogen bloeien. Enige stroomlijning van regelingen zou wenselijk zijn.
Er is echter ook een fundamenteel probleem in de organisatie. Diverse opeenvolgende kabinetten hebben nooit raad geweten met het expliciete advies van de OESO uit 1967 (!) aan Nederland om een goede integratie van arbeidsvoorziening en sociale zekerheid met nauwe betrokkenheid van sociale partners te realiseren. De tripartiete arbeidsvoorzieningsorganisatie in de jaren ’90, waarin sociale partners wél meebestuurden, mislukte mede doordat die integratie niet werd nagestreefd. Na vele reorganisaties in de structuur van arbeidsvoorziening en sociale zekerheid is de uitvoering van het arbeidsmarktbeleid thans gedecentraliseerd naar gemeenten voor werklozen met een bijstanduitkering en naar het UWV voor werklozen met een WW-uitkering. Beide werken onvoldoende samen. Maatregelen van het UWV zijn niet toepasbaar voor werklozen met een bijstanduitkering en werklozen met een WW-uitkering komen niet in aanmerking voor regelingen van gemeenten. Voor de invulling van het beleid moeten gemeenten en UWV zich houden aan de richtlijnen van het Ministerie van SZW. Gemeentebesturen hebben wel enige ruimte om zelf maatregelen op te stellen. De invulling daarvan wordt bepaald door de politieke kleur van het gemeentebestuur. Daardoor kan het beleid per gemeente behoorlijk verschillen, waardoor het onmogelijk is om voor heel Nederland zicht te krijgen op inhoud en effecten van het arbeidsmarktbeleid.
Daarnaast hanteren zowel gemeenten als UWV de zogenaamde schadelastbeperking. Indien re-integratie van werkzoekenden meer kost dan de uitkering, wordt ze niet toegepast. Werkzoekenden zonder uitkering, de niet-uitkeringsgerechtigden, krijgen daarom meestal geen ondersteuning. Hiermee is het arbeidsmarktbeleid ondergeschikt geworden aan het socialezekerheidsbeleid.
Conclusie
Het huidige kabinet continueert in zijn laatste zittingsjaar zijn beleid met betrekking tot de bestrijding van de werkloosheid. Dit betekent dat er geen economisch beleid wordt gevoerd met als doel het creëren van banen. Het arbeidsmarktbeleid richt zich uitsluitend op de aanbodkant van de arbeidsmarkt en creëert daardoor ook geen banen. Organisatorisch is het arbeidsmarktbeleid een chaos met versnippering van maatregelen en verantwoordelijkheden.